Examen - wat zijn de eisen die het CBR heeft voor het motorexamen?
Kledingeisen CBR examen motorrijles
Vanaf 30 september 2003 gelden voor de motorkandidaat tijdens het motorexamen kledingeisen. Deze maatregel is bedoeld om de motorrijder beter te beschermen. Als kandidaat op het motorexamen moet je dan minimaal de volgende beschermende uitrusting dragen:
- Je draagt bij voorkeur kleding die speciaal bedoeld is voor motorrijders.
- Helm – Je bent natuurlijk verplicht om een goedgekeurde motorhelm te dragen. Het beste is een helm te dragen die licht is van kleur of die is voorzien van retroreflecterende kenmerken die ervoor zorgen dat je goed opvalt in het verkeer.
- Oogbescherming – Je gebruikt bij voorkeur een vorm van oogbescherming, zoals bijvoorbeeld een helmvizier, motorbril of (zonne)bril.
- Schoeisel – Je draagt hoge schoenen of laarzen die ook de enkel bedekken.
- Handschoenen – Je draagt handschoenen of wanten die de hand en zoveel mogelijk het polsgewricht bedekken.
- Kleding – De broek moet de benen bedekken; de jas het hele lichaam en de armen. Broek en jas mogen één geheel vormen. Voor alle kleding geldt dat je bij voorkeur kleding draagt die speciaal bedoeld is voor motorrijders. De uitrusting moet in ieder geval stevig genoeg zijn om je te beschermen tegen aanraking met het wegdek (of de hete uitlaat van de motorfiets). Ook heeft je kleding bij voorkeur retroreflecterende eigenschappen, of andere kenmerken die ervoor zorgen dat je goed opvalt in het verkeer. Tot slot moet de kleding je voldoende beschermen tegen de weersomstandigheden tijdens het examen.
- Retro-reflecterend materiaal valt nog beter op dan reflecterend materiaal. Het kaatst ook indirect licht terug; reflecterend materiaal alleen rechtstreeks licht.
Hoe is het motorexamen tot stand gekomen?
Het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) heeft samen met de rijschoolbranche en andere betrokken organisaties (ABAN, BOVAG, FAM, KNMV, defensie en politie) een uitgebreide serie nieuwe oefeningen opgesteld. Deze oefeningen zijn voorbeelden van situaties uit het dagelijkse verkeer en zijn niet moeilijker dan voorheen. Wel vragen ze een betere voorbereiding van de kandidaat. Daardoor is de motorrijder beter in staat om veilig aan het verkeer deel te nemen. En dat is ook de bedoeling van de nieuwe wetgeving die tot het nieuwe examen heeft geleid.
Het examen voor de motor is gesplitst in tweeën: het examen Voertuigbeheersing en het examen Verkeersdeelneming. De kandidaten moeten per 1 april 2004 niet vier, maar zeven bijzondere verrichtingen uitvoeren tijdens het motorexamen.
Van één naar twee examens
Extra verrichtingen kosten meer tijd en meer ruimte. Het examen voor de motor is daarom gesplitst in tweeën: het examen Voertuigbeheersing en het examen Verkeersdeelneming. En dat is misschien minder erg dan je denkt. Veel motorkandidaten zien op tegen de bijzondere verrichtingen in het examen. Doordat die nu een apart examen vormen, kun je je er volledig op concentreren. Als je daarvoor slaagt, kun je vervolgens opgaan voor het examen Verkeersdeelneming.
Het examen Voertuigbeheersing
Tijdens het examen Voertuigbeheersing kan de examinator kiezen uit twaalf oefeningen, waarvan de kandidaat er zeven moet uitvoeren. De twaalf oefeningen zijn ingedeeld in vier clusters:
- lopen met de motor en gebruik van de standaard (deze is verplicht);
- verrichtingen bij lage snelheid (zes oefeningen, waarvan één verplicht en één naar keuze);
- verrichtingen bij hogere snelheid (twee oefeningen, beide verplicht);
- remoefeningen (drie oefeningen, waarvan één verplicht en één naar keuze).
Cluster 1
Achteruit lopend parkeren
Het eerste cluster bestaat uit de oefening achteruit lopend parkeren. In deze verplichte oefening moet de kandidaat aan de rechterzijde van de rijbaan lopen met de motor aan de hand, deze daarna achteruit parkeren in een parkeervak en op de standaard zetten. Vervolgens moet de kandidaat de motor weer van de standaard halen en rechts het parkeervak uitlopen.
Cluster 2
Langzame slalom
Een verplicht onderdeel van het tweede cluster is de langzame slalom. De tussenafstand van de pylonen is hierbij drie meter. De snelheid is niet aangegeven, maar gezien de geringe tussenafstand ligt een stapvoets tempo voor de hand. Het gebruik van de achterrem en koppeling is bij deze oefening toegestaan. Van belang bij deze oefening is de combinatie van langzaam rijden en het behouden van de balans.
Wegrijden uit parkeervak
Bij deze oefening rijdt de motorrijder vanuit stilstand uit een parkeervak weg waarna hij een haakse bocht maakt en enkele meters rechtuit rijdt. Het parkeervak is twee meter breed en drie meter lang, de rijbaanbreedte is drie meter. Het belangrijkste van deze oefening is dat je gecontroleerd een scherpe bocht weet te maken, direct na het wegrijden.
(de examinator geeft aan of dat links- of rechtsom gebeurt)
Slalom met stops
Bij de slalom met twee stops staan de poortjes links en rechts verspringend achter elkaar met een stop kort voor een linkerbocht en een stop kort voor een rechterbocht. De pylonen staan drie meter uit de aslijn en acht meter achter elkaar. Het gaat bij deze oefening om een combinatie van beheersing van de koppeling, stuurgedrag, kijktechniek en de balans van de bestuurder.
Overige oefeningen
De examinator heeft naast de twee bovenstaande oefeningen ook de keuze uit de volgende oefeningen:
- denkbeeldige acht;
- stapvoets rijden;
- halve draai (links- of rechtsom
Cluster 3
Uitwijkoefening
Cluster drie bestaat uit twee oefeningen die beide verplicht zijn. Bij de uitwijkoefening komt de kandidaat met vijftig kilometer per uur aanrijden door de poort. Vijftien meter na de poort moet hij bij een muurtje van pylonen uitwijken. Daarna keert hij of zij weer terug naar de eigen weghelft.
Snelle slalom
Bij de, eveneens verplichte, snelle slalom zijn zes pylonen met een tussenafstand van acht meter opgesteld. Het is de bedoeling om de slalom bij een snelheid van minstens dertig kilometer per uur met trekkende motor vloeiend en gelijkmatig te voltooien.
Cluster 4
Noodstop
In het vierde cluster is de noodstop de verplichte oefening. Hier moet je een poortje passeren en bij vijftig kilometer per uur maximaal remmen om zo snel mogelijk tot stilstand te komen. Daarbij mag je de controle over de motor niet verliezen.
Precisiestop
Bij de precisiestop gaat het erom dat de kandidaat bij een snelheid van vijftig kilometer per uur op een aangegeven punt begint te remmen. Daarna moet hij de motor door gelijkmatig remmen zeventien meter verderop tot stilstand brengen. Naast de precisiestop kan de examinator ook nog kiezen voor de stopproef als tweede oefening.
Wat zijn de exameneisen voor het examen voertuigbeheersing?
De kandidaat mag elke oefening bij een negatief resultaat één keer overdoen. Het resultaat van de oefening uit het eerste cluster (achteruit lopend parkeren) telt ook mee. De kandidaat moet van elk van de overige drie clusters er in ieder geval één voldoende hebben. Om te slagen moet de kandidaat in totaal vijf verschillende bijzondere verrichtingen succesvol afronden.
Hoe lang is het examen voertuigbeheersing geldig indien je geslaagd bent?
Geslaagd voor het examen Voertuigbeheersing? Dan is het resultaat één jaar geldig. In die periode kun je - ongelimiteerd - opgaan voor het examen Verkeersdeelneming.
Het tweede deel van je examen is het deelexamen verkeersdeelneming
In het examen Verkeersdeelneming laat je zien dat je je volgens de geldende regels op een veilige manier handig door het verkeer voortbeweegt. Dit examen is inhoudelijk niet veranderd. In tegenstelling tot het examen Voertuigbeheersing, word je na vier maal zakken doorverwezen naar het Bureau Nader Onderzoek Rijvaardigheid (BNOR) van het CBR. Dat is nu ook al het geval. Meer informatie vind je in de folder “Vier keer gezakt … dan afrijden bij Bureau Nader Onderzoek Rijvaardigheid”.